De komst van de zanger (kort verhaal)
Met mijn korte verhaal De komst van de zanger won ik de 5e prijs in de kortverhaalwedstrijd 2025 van Limnisa. Je kunt het hieronder lezen.
“Dit verhaal valt op door zijn levendige toon en zorgvuldige stijl.”
De komst van de zanger
Door Lotte Boot
Hij had zich al gemanifesteerd. Op de posters boven mijn bed, met punaises zorgvuldig vastgeprikt naast mama’s ansichtkaarten. In de Popfoto’s die ik onder mijn matras verstop, tevergeefs, omdat ze toch verdwijnen, zoals alles in dit huis verdwijnt en niets van mezelf is. Op de mixtapes uit Zorba the Buddha die we afspelen op het cassettedeck in de danszaal. In de opgewonden stemmetjes die door de trappenhuizen naar beneden klateren. Hij komt hierheen. Michael. Hij komt naar ons.
De laatste uren zwol het geroezemoes aan, voller, fermer, het deed me denken aan de bijen rond de kap van Bodhi, bij de korven achterin de moestuin. Toen hij arriveerde stond ik aan het roestvrijstalen aanrechtblad en roerde mijn zelfbedachte sausje door een kom – een derde mayonaise, twee derde yoghurt, een snufje paprikapoeder. Mijn favoriete worship van de dag. Bij de knerpende banden op het grind hield ik mijn adem in. There we go. En ja hoor, daar was het al, het gegil. Dan ben je als beroemde zanger op de vlucht voor hysterische bakvissen, en dan beland je in je verlangen naar zingeving in een huis vol kinderen. Neem jezelf vooral niet te serieus, leek de Meester ermee te willen zeggen. Zoals alles hier zogenaamd een grap is. Ik spoelde mijn vork af en legde die naast de kom. In hink-stap-sprong snelde ik op mijn blote voeten door de hal, binnensmonds vloekend om de dweilen en emmers die de kinderen achteloos op de vloer hadden achtergelaten.
Santosh stond al op de oprijlaan. Ik hoefde zijn gezicht niet te zien om te weten hoe hij de hoeken van zijn weke lippen optrok. Hoofd gebogen, kin op zijn vingertoppen, handpalmen op elkaar. ‘Namasté,’ prevelde ik tegen het glas van de meditatieruimte. Stofdeeltjes dwarrelden door de naaldtakken, de namiddagzon wierp een schittering op het dak van de Saab en het portier ging open. Eerst: zongebruinde enkels in gympen. Toen: een been in linnen, een bolling achter de gulp. Om zijn heupen een riem van canvas, om zijn borst een strak T-shirt met V-hals, eronder krullende haartjes op gebronsde huid.
Dat is hem! Is dat hem? Nee, ja, dat is, ja, het is hem, het is hem echt! Opgewonden stemmen buitelden de kamer in. Knokige ellebogen in mijn rug, armpjes om mijn bovenbenen, knuistjes tegen mijn kuiten. Ik schudde ze van me af.
‘Doe rustig,’ siste ik.
Ik zie het wel, hoe ze mijn wafeltang stelen, mijn armbandjes proberen na te maken, hun moeders per brief vragen om netpanty’s en gaatjesshirts. Op onze disco-avonden is het net de miniplaybackshow. En die Popfoto’s die papa tijdens zijn bezoekjes voor me meebrengt? Zodra ik ze mis, ga ik snuivend en stampvoetend het landhuis door. Ik vind ze altijd terug – in de sauna of de toiletten, verkreukeld, stukgelezen. Witheet maakt het me. Volgens de leiding moet ik dealen met mijn behoefte aan bezit. Mijn ego zit me in de weg. Bij de Dynamics schreeuw ik het uit. Sla op een kussen, coachen ze zalvend, waarop ik ze alleen maar harder op hun gezicht wil timmeren. In plaats daarvan zet ik mijn meest serene glimlach op.
Ik wil gewoon iets om voor te zorgen. Adopteer een plant, plaagt Santosh me. Maar dat is niet wat ik bedoel. Ik wil iets aaibaars, iets dat ademt, in-uit-in-uit, mijn wang tegen warme huid. Iets helemaal van mezelf. Of iemand. Iemand die niet weggaat. Is dat zo gek? Ik zit hier nu al jaren, zogenaamd om mijn ware zelf te worden. Maar hoe kun je jezelf worden, wanneer niemand meer weet wie je vroeger was?
De zanger bukte zich en tilde een bruinleren weekendtas van de achterbank. Bolle billen achter stof. De stoelleuning had in de panden van zijn crèmekleurige colbert een trekharmonica geperst. Gevulde schouders. Brede polsen, lange vingers. Pianohanden. Ik gluurde naar zijn haar. Dat geweldige, overweldigende haar. Strengen blond in geföhnde perfectie. Santosh, op zijn rieten teenslippers met de dikke zolen, kwispelde, dartelde om hem heen, zijn harembroek in zijn bilspleet getrokken. De zanger hoorde zijn gekwetter peinzend aan.
‘Bless you,’ liplas ik. Santosh tilde zijn tas op, liep voor hem uit, over de grindtegels, langs de vijver, wees de lotusbladeren aan. Ik hield mijn hoofd schuin, plakte mijn heup tegen het raam. Kijk naar mij, zie mij, kom maar, zo ja, tussen mijn benen, ik doe je een douchemuts met gaten op, geef me een haaknaald, ontspan, ik maak je mooi, ik zal je geen pijn doen. De zanger hield aarzelend in. Zijn blik kroop omhoog langs mijn blote benen, mijn navel, de kralenketting tussen mijn groeiende borsten, vond mijn ogen. Zo intens als ik kon staarde ik terug, tot hij zijn blik wel moest afwenden.
In de hal zorgde ik dat ik er al was. ‘Hi,’ zei ik. ‘Ik ben Deva.’
‘Aangenaam. Mijn naam is Michael.’ Zijn stem was donker en zoet. Ik wilde zijn woorden oplikken.
‘Weet ik,’ deed ik koel. ‘Kom, ik zal je rondleiden.’ Santosh trok geamuseerd een wenkbrauw op en knikte naar de weekendtas.
‘Die zet ik wel even op je kamer. Zie je bij het eten.’
Zijn lange benen gingen vlugger dan de mijne. Ik duwde de klapdeuren open en gebaarde naar de draaiende trommels.
‘En dit is de wasserette,’ zei ik, achter mijn adem. Een Ma die ik niet kende dompelde slappe pijpen onder in een kinderbadje met water in de kleur van bietensap, de stof zoog zich vol. Lakshmi vouwde intussen een berg oranjerood corduroy op en legden die in strakke stapels in de naamvakjes. Pravita streek een naamlabel in een sweater. Ik betastte met mijn vingertoppen de letters die uit de labelmaker waren komen rollen en gluurde naar hem.
‘Je kunt je kleren bij ons achterlaten,’ zei de onbekende Ma. ‘We zijn heel goed in transformaties.’ Een eruptie van gegiechel.
‘Ik heb mijn naam nog niet binnen,’ zuchtte Michael. ‘Maar mijn brief moet inmiddels in Poona zijn. Ik kan niet wachten tot het zover is. Die hele freakshow buiten kan me gestolen worden.’ Hij sloot zijn ogen en trok dezelfde frons die ik kende uit zijn videoclips. Ik had altijd gedacht dat het een pose was, alles om aan zijn imago van Serieuze Artiest te bouwen, maar dit bleek echt te zijn wie hij was. Onwerkelijk. Alsof je idool plotseling tijdens Toppop uit de beeldbuis is gestapt en nu voor je neus staat. De onbekende Ma liep op ons af terwijl ze haar handen droogde. Ze streek haar vingers met paars uitgeslagen nagels langs zijn gezicht. Op zijn derde oog liet ze haar duim rusten.
‘Shhh,’ zei ze. En nog een keer: ‘Shhh. Je mag de blauwe wereld loslaten.’ Ze vlijde zich tegen zijn borst. Hij sloeg zijn armen om haar middel, begroef zijn gezicht in haar zwarte krullen.
‘Laten we naar je kamer gaan,’ zei ik, net iets te luid.
Boven opende ik het raam en snoof ik de dennengeur in. Ik houd van ons bos, alleen niet van de specht en de wind: de kermende stammen doen me denken aan kreunende mensen. In de verte klonk langsrazend verkeer, verder weg het geklingel van de spoorwegovergang. Michael kwam naast me staan. Hij was zo dichtbij dat ik vloeibaar werd. Zwijgend nam hij de ruimte in zich op. Santosh had zijn tas al neergezet, naast het stapeltje lakens en handdoeken op zijn matras op de grond.
‘Wat vind je ervan?’ Zoals elke kamer in dit huis was ook die van hem maagdelijk. Gepleisterde muren, glanzende kozijnen, gewit plafond, porseleinen wasbak.
‘Best,’ mompelde hij. Zijn blik fixeerde zich op een bleekvlek op de bovenste handdoek. Hij draaide afwezig aan de ring rond zijn vinger. Een streepje bleke huid werd zichtbaar. Zijn nagels waren gemanicuurd, met witte halve maantjes. Ik herinnerde me een artikel waarin stond dat hij last had van dwangneuroses. Smetvrees was er een van.
‘Je deelt je kamer met Santosh en Bodhi,’ ging ik verder. Ik knikte naar de matrassen langs de andere muur. ‘De oudere kinderen slapen aan het eind van de gang. Ik ook. Alleen de baby’s hebben hun kamer op zolder, naast die van de Ma’s. Ik verwacht niet dat je ze zult horen, ’s nachts.’
‘Prima.’ Waar hij was, was hij, maar hij was niet hier. Ik hugde hem, spontaan. Hij verstijfde.
‘Ik laat je even tot jezelf komen,’ zei ik zacht, terwijl ik hem losliet. Ik liep naar de deur.
‘Hey,’ hoorde ik achter me. Ik draaide me om. Hij keek afwezig door me heen. ‘Wat was jouw naam? Ik bedoel: in de blauwe wereld?’
‘O, dat doet er hier niet toe. Dit is een wedergeboorte, wacht maar af.’
EINDE
